Een muurgeschiedenis

Hohen Neuendorf is een plaatsje van zo’n 12.000 zielen, gelegen ten noorden van Berlijn. Toen ik daar in de jaren zeventig opgroeide, grensde de gemeente aan de Berlijnse Muur, die West-Berlijn scheidde van het Oost-Duitse achterland. Achter de muur begon Frohnau, destijds een buitenbuurt van West-Berlijn en voor ons verboden gebied. Ik had wel van de muur en West-Berlijn gehoord maar begreep er weinig van – behalve dat tante Emma er woonde, die ons zo nu en dan met pakketjes verblijdde. Ondanks het feit dat de helft van de Stolper Strasse, waar onze straat in uitmondde, in het grensgebied lag dat alleen toegankelijk was met een laissez-passer, had ik van de loop van de muur geen benul. Zelfs toen ik in mijn tienerjaren een laissez-passer verkreeg omdat mijn vader in het grensgebied was gaan wonen, heb ik de muur niet opgezocht. Ook was het nooit tot mij doorgedrongen dat op een steenworp afstand van ons huis één van de ruim tweehonderd muurdoden is gevallen: een zekere Marienetta Jirkowsky uit Fürstenwalde. Achttien jaar jong werd zij op 22 november 1980 bij een vluchtpoging doorzeefd met maar liefst 27 kogels.

De Berlijnse Muur was een stadsmuur, zou je kunnen zeggen, en als zodanig niets bijzonders. De geschiedenis kent er talloze, al zijn ze op den duur uit de mode geraakt omdat ze slecht bestand bleken tegen buskruit. De Berlijnse Muur was een uitgebreid bolwerk, zoals het een stadsmuur betaamt, met wachttorens en poorten (die desalniettemin voor velen gesloten bleven). Feitelijk bestond de muur uit twee muren, de eigenlijke grensmuur en verder landinwaarts de zogenaamde achterlandmuur. Tussen die twee muren: de ‘Todesstreifen’. Die bestond uit grachten, tankvallen, signaalhekken en een hoop prikkeldraad. Bewaakt werd het geheel door zo’n 11,500 soldaten, 1000 honden en, getuige de ingenieuze documentaire ‘Konijn in Berlijn’ van Bartek Konopka uit 2009, talloze wilde konijnen… Die hadden in het niemandsland van de muur geen natuurlijke vijanden meer en waren officieel uitgesloten van het schietbevel.

Toch zal de bekende buitenmuur (overigens pas in 1975 gebouwd) ongetwijfeld het beeld blijven dat mensen met de Berlijnse muur associëren, zeker sinds ‘muurspechten’ hem letterlijk met hamer en beitel hebben afgebroken. De muur is tot symbool verworden, tot een ambivalent driedubbel symbool van macht, weerstand en bevrijding, elk met zijn eigen esthetiek. De kille, witgrijze buitenkant van de muur in contrast met de bont beschilderde binnenkant en tenslotte de relicten van de gevallen muur. Alleen het materiaal blijft hetzelfde: ruw, hard, koud, ondoorzichtig – onwankelbaar en bedoeld voor de eeuwigheid.

Het is toereikend bekend dat de Oost-Duitse regering de muur niet heeft gebouwd om haar inwoners tegen de West-Duitse vijanden te beschermen (wat de logische functie van een stadsmuur was geweest), maar Oost-Duitsers ervan moest weerhouden hun land te verlaten. Paradoxaal genoeg waren het echter de West-Berlijners die hun stad niet uit konden. Oost-Berlijners konden dat wel, maar mochten hun land niet uit en West-Berlijn niet in. Alle Berlijners zaten dus gevangen.

Toch was de Oost-Duitse staat niet almachtig en hebben de bewoners aan weerszijden van de muur middelen en wegen van verzet gevonden. Ook kunstenaars hebben zich met de muur bemoeid. De Fransman Thierry Noir was in 1984 de eerste schilder die het lef had (het was verboden) de muur als doek te gebruiken, alsof om de grijze eentonigheid van de muur wat op te fleuren. Zijn felgekleurde spotprentachtige profielen stralen misnoegen uit: hun opgeblazen lippen lijken te pruilen en hun frustratie eruit te willen schreeuwen.

Het waren de musici die met hun protest de meeste aandacht trokken. Wereldsterren als David Bowie hebben aan de muur gespeeld, welbewust om de deling van de stad althans akoestisch op te heffen. ‘Heroes’ waarin Bowie van een Oost-West-Berlijns liefdespaar vertelt dat een dag lang de scheiding van de stad trotseert is een van zijn beroemdste songs.

Wellicht de meest poëtische en tedere vorm van verzet tegen de muur is de speelfilm Der Himmel über Berlin van Wim Wenders uit 1988. De hemel boven de gedeelde stad valt niet te delen en voor de engelen, Damiel en Cassiel, de protagonisten van de film, die Berlijners troosten in de rampspoed van hun lot, is de muur geen hindernis. Vrijelijk wandelen zij dwars door de muur heen. Dat was mij in 1986, toen ik in Bowie’s zin zelf (een jaar lang) een heldin was, niet gegund en de ruim vijftig ontmoetingen van telkens zesentwintig uur (de toegestane maximale bezoektijd voor West-Berlijners) bleven beperkt tot de Prenzlauer Berg. Pas in 1988, toen ik de muur voorgoed (en zonder risico voor mijn leven) de rug heb toegekeerd, heb ik West-Berlijn gezien.

Inmiddels is de muur allang geschiedenis en de macht van de Oost-Duitse regering ligt letterlijk in duigen, verdeeld over musea en publieke ruimtes in de hele wereld. Wanneer ik nu in Hohen Neuendorf ben, kan ik mijn vader zonder laissez-passer opzoeken en zo naar Frohnau lopen. De stad blijkt geen 20 kilometer maar slechts 200 meter ver weg te zijn en ik kan uit twee S-Bahnen kiezen: één rijdt door het Oosten, de ander door het Westen. De ‘Todesstreifen’ is omgetoverd tot een fietspad en de wachttoren, het enige herkenbare fysieke overblijfsel van de muur in Hohen Neuendorf, in een centrum voor natuurbehoud. De gemeente heeft in 2010 besloten haar muurdoden te herdenken en heeft een plein naar Marienetta Jirkowsky vernoemd. Alleen tante Emma was in 1989 helaas al overleden. Voor haar kwam de val van de muur te laat, ik heb haar nooit leren kennen.

Een muurgeschiedenis - Heike Schröder

20 januari 2017

Vorige
Vorige

Jrg. 25 #2 Textiel

Volgende
Volgende

Bringing down walls