Gespreksstof
Nederland ligt in een politieke spagaat – daaraan hebben de verkiezingen die in maart met veel hoempapa voorbij trokken nauwelijks iets veranderd. Die polarisatie vloeit voort uit toenemend wederzijds onbegrip. De politieke discussie heeft zich teruggetrokken uit het publieke domein en vindt vooral nog plaats in de eigen kring: tussen vier muren of binnen de randen van een computerscherm, waar we zelden andersdenkenden ontmoeten en waar we ons eigen, eendimensionale wereldbeeld enkel bevestigd zien. De afstand tot de ander overbruggen kan alleen buiten, waar geen algoritmes gelden, maar de regels van nieuwsgierigheid. De situatie vraagt om een creatieve, positieve en discrete actie om het gesprek in de publieke ruimte weer op gang te brengen.
Een antwoord dient zich aan in de geschiedenis van propaganda. De dageraad van het nieuwe Sovjetrijk bracht een grondige reorganisatie van de Russische textielindustrie met zich mee. In 1923 verscheen in Sovjetdagblad Pravda een oproep voor beeldende kunstenaars om zich aan te sluiten bij een van de nieuwe textielfabrieken, om de gedateerde visuele traditie van Russisch textielontwerp nieuw leven in te blazen. Niet helemaal onverwachts meldde zich een horde jonge constructivisten, hun koppen vervuld van communistische idealen en abstracte fantasieën, die de droom van een huwelijk tussen kunst en moderne industrie verwezenlijkt zagen in de vorm van stoffen voor jurken, hemden en gordijnen. Het resultaat van hun werk was een wervelende samensmelting van een geometrische esthetiek, expliciet sociaal realisme en vertrouwenwekkende beeldmotieven uit de Russische folklore, machinaal gedrukt op ruw linnen. In de prints waren rijen van lezende vrouwtjes te herkennen, rokende fabrieksschoorstenen, ploegende boeren omkranst door de voor de Russen zo bekende bloempatronen; de ontwerpen gaven gestalte aan een communistisch Utopia in de taal van het proletariaat. Voor de Sovjet-overheid vormde het initiatief een uitgelezen kans om de jonge nationale textielindustrie te stimuleren en met schijnbaar onschuldige middelen tot in de privésferen van het dagelijks leven door te dringen. Voor de Sovjetburgers boden de ontwerpen kleur in het arbeidersbestaan en de kans zich openlijk maar ingetogen achter persoonlijke en nationale idealen te scharen.
Het werd een huwelijk zonder nakomelingen: de stoffen werden wel geproduceerd, maar vrijwel nooit daadwerkelijk tot kleding genaaid of gebruikt in interieurs. Waarom die laatste ontwikkeling niet plaatsvond, is nog altijd een raadsel. Strookten de patronen niet met de modieuze Sovjet-silhouetten? Waren ze te excentriek, te eigenzinnig, of toch te politiek nadrukkelijk? Dat textiel zich door haar zichtbaarheid en multifunctionaliteit goed leent voor communicatiedoeleinden, had men in het Kremlin goed gezien, maar de nabijheid ervan tot het lichaam – op de huid of in de huiskamer – maakt textiel tegelijkertijd een extreem persoonlijk goed. Voelden de Russen zich wellicht toch wat ongemakkelijk, balancerend op de smalle grens tussen publiek en privé?
Van deze vragen was geen sprake toen een deel van de geschiedenis zich een ruim decennium later herhaalde. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog werd opnieuw politiek textiel ontworpen met de bedoeling de burgers in nationale en militaire doelen te verenigen. Het textiel sloeg direct aan op het toch al woekerende patriottisme van de Britten, Amerikanen en Japanners. In de Verenigde Staten en Groot-Brittannië waren de ontwerpen bedoeld om gezien te worden: in Londen legde een gerenommeerde zijdeproducent, Jacqmar of London, zich toe op het maken van exclusieve sjaals met strijdmotieven, morele teksten en portretten van Winston Churchill, die gretig aftrek vonden. In Japan, waar de modegeschiedenis wordt gekenmerkt door stabiliteit in vorm en grote veranderlijkheid in en aandacht voor oppervlaktedecoratie, zou men eenzelfde zichtbaarheid verwachten. Het textiel, met afbeeldingen van kamikazevliegtuigen, politieke helden en oorlogsmachines, werd daar echter vaker verwerkt in de voeringen van onderkleding, en dus direct op de huid gedragen – in Japan een teken van een zo mogelijk nog meer intieme toewijding aan een politieke ideologie.
Ik stel voor een middenweg te kiezen: om in een land waar een weinig geëngageerd ‘Scandinavian minimalism’ in de mode de boventoon voert en politieke discussie in de publieke ruimte geen concrete aanleiding meer vindt, af en toe eens een binnenwerk met meeuwen te laten wapperen, subtiel een kraag met windmolens open te doen vallen, een jas provocatief binnenstebuiten te keren om het moskeeënmotief op de voering te tonen. Op deze manier gedragen sterkt politiek textiel de eigen idealen en brengt het het persoonlijke op bescheiden wijze naar de oppervlakte. Schoonheid doet verwonderen, en wat begint met nieuwsgierigheid, eindigt wellicht in een gesprek.
Gespreksstof - Nora Veerman
14 april 2017