Een duur gekocht echtpaar: Rembrandts portretten van Maerten Soolmans en Oopjen Coppit
De minister van OCW, Jet Bussemaker, heeft in een brief van 1 februari 2016 aan de Tweede Kamer laten weten dat de Franse en de Nederlandse Staat op 25 januari 2016 een koopovereenkomst met baron De Rothschild hebben getekend, waarbij zij voor 160 miljoen euro eigenaar zijn geworden van de portretten van Maerten Soolmans en Oopjen Coppit die de jonge Rembrandt in 1634 in opdracht schilderde.[1] Deze portretten behoorden ooit toe aan de familie van Loon, tot Annewies van Loon ze in 1877 aan de familie De Rothschild verkocht. Tot op heden hangen de portretten in het Parijse appartement van de huidige baron. Over de gezamenlijke aankoop van de werken door de Franse en Nederlandse Staat is in het najaar van 2015 het nodige te doen geweest, omdat het Rijksmuseum eerst van plan was ze alle twee te verwerven en een eind op weg was om dat doel te bereiken.
Het Rijksmuseum had een koopoptie met de baron voor de verwerving van beide doeken, die geldig was tot 31 december 2015. De Franse minister van Cultuur, Fleur Pellerin, moet daaraan voorafgaand aan de baron hebben geschreven dat de Franse Staat, aan wie hij de portretten te koop had aangeboden, ze niet wilde of kon kopen. Zij moet hem tevens namens de Staat hebben meegedeeld dat het hem vrijstond de doeken, die tot het Frans nationaal kunstbezit werden gerekend, aan een buitenlandse gegadigde te verkopen. Het Rijksmuseum toonde interesse. Daarop moet door de baron de koopoptie aan het Rijksmuseum zijn afgegeven. Op initiatief van de Tweede Kamer zei de Staat toe 80 miljoen voor de aankoop te fourneren, mits het Rijksmuseum zelf de andere 80 miljoen bij elkaar sprokkelde. Daarmee was directeur Wim Pijbes al een eind op dreef, temeer daar hij van minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem de toezegging had gekregen voor een aparte tax ruling voor particulieren: het museum zou twee miljoen op successierechten kunnen besparen bij een bijdrage van tien miljoen.
Deze initiatieven kruisten een eerdere brief van mevrouw Bussemaker aan haar Franse collega, waarin zou zijn voorgesteld om beide doeken door de staten gezamenlijk te laten kopen. Voor zover bekend was daarop nog geen reactie gekomen. Door de publiciteit rond het plan van het Rijksmuseum werd mevrouw Pellerin ineens wakker. Zij moet blijkens de berichten in de media langs diplomatieke weg hebben laten weten dat er een afspraak tussen de beide staten bestond om gezamenlijk te kopen. Er zijn sterke aanwijzingen dat ze deze ‘teleurstelling’ vergezeld liet gaan van het dreigement dat, als de transactie van het Rijksmuseum en de baron doorgang zou vinden, de toestemming om de beide doeken uit (het publieke domein van) Frankrijk uit te voeren zou worden ingetrokken. Plotseling stonden de Frans-Nederlandse diplomatieke betrekkingen op het spel.
Op basis van de gegevens die naar buiten zijn gekomen, kom ik tot de conclusie dat mevrouw Pellerin juridisch geen been had om op te staan. Als zij de toestemming voor uitvoer zou hebben ingetrokken zou dat in strijd zijn geweest met het vertrouwensbeginsel, en dat pleegt de Franse bestuursrechter (die over de intrekking had moeten beslissen) net zo strak toe te passen als de Nederlandse. Het Rijksmuseum had met de ‘afspraken’ tussen minister Bussemaker en mevrouw Pellerin niets te maken en was in het bezit van een verzilverbare koopoptie. Onder druk vanuit het ministerie is de directie van het Rijksmuseum echter overstag gegaan. Toen het plan tot gezamenlijke aankoop van de beide ministers realiteit werd, doordat mevrouw Pellerin inmiddels 80 miljoen had gevonden, trok de Vereniging Rembrandt, die al vijf miljoen aan het initiatief van het Rijksmuseum had toegezegd, haar toezegging in. Nu zitten we dus opgezadeld met een peperdure en verre van ideale oplossing: Nederland heeft Maerten gekocht en Frankrijk Oopjen, en afgesproken is dat ze alleen samen in respectievelijk het Louvre en het Rijksmuseum mogen worden geëxposeerd.
Het kan zijn dat mijn reconstructie in detail niet helemaal klopt. Dat is dan te wijten aan het ministerie van OCW.[2] Dit heeft in een beschikking van 9 december 2015 het verzoek om openbaarmaking van alle relevante stukken, dat ondergetekende en kunstcriticus Jhim Lamoree op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur (Wob) hadden gedaan, integraal afgewezen.[3] Iedere uitzondering die er maar op grond van de Wob viel te verzinnen werd in een beschikking van maar liefst zeven pagina’s in het veld gebracht. De details van de besteding van 80 miljoen euro uit de algemene middelen aan een tamelijk gammele transactie (zoals hierna zal blijken) vormen dus een staatsgeheim.
Wat weten wij van Maerten en Oopjen? In deel II van het Corpus van Rembrandt wordt de uniciteit van de twee staande huwelijksportretten in Rembrandts oeuvre benadrukt, maar ook het technische kwaliteitsverschil tussen Maerten en Oopjen duidelijk gemarkeerd.[4] Volgens de opinie (J. de Bruyn en S. H. Levie) is Maerten een zeer goed bewaard authentiek stuk, maar Oopjen heeft in hoofd- en halspartij en in mindere mate in de handen erg geleden door overmatig schoonmaken. Of dat een volledige beoordeling is, moet worden afgewacht, omdat de onderzoekscondities voor de stellers van de opinie voor beide werken in 1971 slecht waren (vermeld wordt dat het onderzoek in de lijst bij slecht licht heeft plaatsgehad).[5] Hoe dan ook, het gedetailleerde rapport over de technische staat van Oopjen is eigenlijk vernietigend.[6] Ik citeer:
“[…] the brown showing the shadow on the right [van de neus], and the opaque zone of reflected light along the jaw have suffered, as has the grey to the right of the upper lip and along the lower lip. Most of the dark accents, such as the grey-brown of the eyebrows, the borders of the eyelids and the brown cast shadow below the nose also show wearing, and have been restored to a greater or lesser degree. […] The throat area is worn flat, and in the pearls it is mainly the catch lights that have survived, the rest being filled in by restoration. The hair shows the remains of small strokes in brownish and grey colours. The veil shown in black and grey is better preserved. The collar has been badly flattened and worn so that neither the white edgings of light nor the decorative pattern done in greys and black now create the intended effect. […] In both hands the areas of shadow have been somehow over cleaned, including the pearls at the right hand wrist […].’
Hoe zou Oopjen er 45 jaar later bij voldoende licht uitzien, en wat is de staat van de achterkant van beide schilderijen (een inspectie daarvan heeft vóór de aankoop nooit plaatsgehad)? In de brief aan de Tweede Kamer rept de minister over de observaties van experts van het Louvre en het Rijksmuseum , die waarschijnlijk pas kortgeleden een grondig onderzoek aan voor- en achterkant hebben kunnen doen. De uitkomst daarvan was dat er, behalve schoonmaak, ook restauratie moet plaatsvinden en dat de schilderijen door de technische staat waarin zij verkeren zo min mogelijk mogen reizen. Gaat het bij de ‘restauratie’ alleen of voornamelijk om Oopjen en is die nog wel afdoende uit te voeren? De brief maakt het niet duidelijk. Die vraag is relevant omdat in de brief staat dat de schilderijen na een opfrisbeurt in het Louvre, waar ze eerst drie maanden tentoongesteld zullen worden, in de ateliers van het Rijksmuseum zullen worden schoongemaakt en gerestaureerd. Verderop in de brief staat dat “alle bijbehorende kosten (zoals onderzoek, beheer en restauratie) worden gedragen door het museum waar de schilderijen zich op dat moment bevinden.”[7] Dat betekent dat Nederland alle initieel noodzakelijke restauratiekosten voor haar kiezen krijgt, dus ook die van het portret van Oopjen, dat de Franse staat in eigendom heeft verworven. Als voor die eerste restauratie een uitzondering is gemaakt had dat expliciet in de brief moeten staan, wat niet het geval is.
Over de prijs van beide stukken is nooit onderhandeld, terwijl er evenmin discussie is geweest over de vraag of zij beide evenveel waard zijn. Een onafhankelijk taxatierapport voorafgaand aan de aankoop ontbreekt, of is althans niet op deugdelijkheid te controleren omdat de Nederlandse Staat het geheim heeft gehouden. We mogen de transactie dus vergelijken met die van een bijzonder onverstandige particulier die zonder deugdelijke inspectie van het object, zonder onafhankelijke waardebepaling en zonder onderhandeling over de prijs een vermogen neertelt voor een gedeeltelijk bouwvallig zeventiende-eeuws grachtenpand in Amsterdam.
De inzet van de hele transactie is dat het echtpaar voor het publieke domein behouden moet blijven. Daarbij werd gewaarschuwd voor miljardairs die deze werken voor onze publieke neuzen dreigden weg te kapen. Maar waarom die haast? Ze hingen al meer dan een eeuw bij De Rothschilds en daarvoor bij particulieren in Nederland. Of er een serieuze vraag naar deze werken in de particuliere markt was, is niet vastgesteld maar moet vooralsnog worden betwijfeld. De vraag is dus niet of het publieke domein koste wat kost met staatsmiddelen moest worden beschermd, maar of dit financiële offer gerechtvaardigd was om ze in het publieke domein te brengen. Naar mijn mening is de prijs daarvoor te hoog, mede gelet op het feit dat de werken maar gedeeltelijk tot het Nederlandse publieke domein gaan behoren. Omdat de doeken zo kwetsbaar zijn, moeten ze volgens de experts zo min mogelijk reizen tussen Parijs en Amsterdam. In de Kamerbrief lezen wij dat het rotatieschema opbouwt “[…] via een eerste expositieperiode van vijf jaar in het Rijksmuseum en daarna in het Louvre, naar een definitieve periode waarin de portretten afwisselend acht jaar zullen worden geëxposeerd”. In de komende eeuw zijn ze ruwweg genomen dus maar de helft van de tijd in Nederland te zien. We lezen in de brief dat dit niettemin garandeert “[…] dat alle kinderen tussen de 4 en 18 jaar in Nederland ten minste een keer de huwelijksportretten […] kunnen bewonderen. Het gegeven dat het Rijksmuseum voor kinderen tot en met 18 jaar gratis toegankelijk is draagt hieraan bij.” Dit is een mededeling waar wat rekenwerk bij komt kijken, maar er vallen al meteen twee dingen aan op. Voor hogere leeftijdscategorieën heeft men op het ministerie klaarblijkelijk geen rekenvoorbeeld kunnen bedenken. En ten tweede: maakt het de leeftijdscategorie van 4-18 jaar iets uit welke Rembrandt ze bij een schoolbezoek of met opa te zien krijgen? Dan zijn De Nachtwacht, De Staalmeesters en Het Joodse Bruidje wel voldoende.
Van alle mooie plannen over het rondreizen langs de provinciale hoofdsteden, waar de doeken (naar ik aanneem onder het hijsen van de nationale driekleur en het zingen van het Wilhelmus) te zien zouden zijn, komt inmiddels niets terecht, want dat zou het echtpaar niet overleven. Dat wordt dus digitaal reizen via het internet, lezen we in de brief. Nou, nou, wat zijn ze op het ministerie bij de tijd.
Het is jammer dat we het geld niet in kas hebben gehouden voor het geval de familie Six mocht besluiten het weergaloze portret van burgemeester Jan Six aan de Staat te koop aan te bieden. Naar dat portret (Rembrandt had inmiddels geleerd dat het veel spannender was om niet ten voeten uit te portretteren) zou je toch wel je hele leven willen kijken.
[1] Brief van de Minister van OCW aan de Voorzitter van de Tweede Kamer. 1 februari 2016. Dossier nr. 32820, nr. 180. Online te raadplegen via <https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/32820/kst-32820-180?resultIndex=5&sorttype=1&sortorder=4>
[2] Brief van het Ministerie van OCW aan Jhim Lhamoree en Egbert Dommering. 9 december 2015. Dossier nr. 85019.
[3] De juridische aanspraken van het museum blijken nog sterker dan hier wordt gesteld. Later blijkt het museum al een koopcontract voor de twee portretten te hebben, zie ook <http://www.nrc.nl/nieuws/2016/04/03/plots-was-er-675-mln-tekort-voor-rembrandts-1607376>.
[4] Bruyn, Josua, e.a. A Corpus of Rembrandt Painting. Deel II. Dordrecht, Boston, Lancaster: Martinus Nijhoff Publishers, 1986. Webpublicatie: Rembrandt Database. <http://www.rembrandtdatabase.org/Rembrandt/Content/pdfs/CorpusRembrandt_2.pdf>. Werken A. 100 en 101.
[5] Bruyn 1986: 547 en 554.
[6] Bruyn 1986: 555.
[7] Brief van het Ministerie van OCW, geadresseerd aan Jhim Lhamoree en Egbert Dommering. 9 december 2015. Nr. 85019.
Door Egbert Dommering
25 april 2016